Iwan had zich doodgelachen

13 May 2018, 10:00 uur
Columns
mainImage
Digitaal Dagblad
Iwan had zich doodgelachen

Van de week kwam ik op zolder uit het niets mijn plunjebaal tegen. Even voor de jongeren onder ons: een plunjebaal is een groene canvas zak met daarin legerspullen en -kleding met een hangslotje erop. Dat deed me meteen terugdenken aan mijn militaire diensttijd: lichting 80-2 bij de Huzaren van Boreel. Wachtmeester werd ik, zeg maar sergeant, bij de verkenners op een pantserrupsvoertuig. Een M106A1 met mortier. Ik was dus zo’n beetje de artillerie van ons peloton.
Gelukkig maar, want daarom mocht ik tenminste altijd een paar kilometertjes achter de rest aanrijden. Want het was de bedoeling (in 1980) dat wij met ons zelfstandig verkenningseskadron verkenningen uit zouden gaan voeren op, dat had tenminste de sterke voorkeur van de bedrijfsleiding, vijandelijk terrein teneinde een zo realistisch mogelijk beeld te kunnen schetsen van de situatie aan gene zijde van het IJzeren Gordijn. Zeg maar het terrein van Iwan, zoals onze vijand toentertijd nog klip en klaar en zonder cynisme werd genoemd door onze instructeurs.

En dat is door de bank genomen een hectische bezigheid, kan ik u verzekeren. Een bezigheid die tijdens onze vele oefeningen dan ook zo realistisch mogelijk werd nagespeeld. Bijvoorbeeld twee weken lang bij tien graden vorst in Noord-Duitsland vertoeven met een stelletje losgeslagen Engelse commando’s als tegenstanders; nou dan keek je heus wel uit wat je deed of waar je verkende. Je bijvoorbeeld een uurtje in je nakie in een stijf-bevroren weiland laten staan, deed die snaken niets. Ons wel en dus was voorzichtigheid constant geboden.

Handig was het dan ook om tijdens de lessen pantserherkenning goed op te letten. Daar leerden wij de eigen (van de hele NAVO) voertuigen en vliegtuigen herkennen en, misschien nog wel belangrijker, die van Iwan. En nátuurlijk had het voordelen om te weten op wie of wat je wel of juist niet moest schieten. Al was het alleen maar om ingeval van een foutje meteen de korporaal/hospik te kunnen waarschuwen zodat die onmiddellijk passende maatregelen kon gaan nemen.
Alleen jammer dat die lessen altijd werden gegeven aan de hand van realistisch fotomateriaal gedurende allerlei acties in het veld en niet met behulp van de één of andere fraaie reclamefolder van een producent van oorlogstuig. Slechts aan een verdikkinkje in de kanonsloop, de bout op de reserverups, de plaats van het machinegeweer of aan de kleur van de baard van de chauffeur dienden wij deze voertuigen in te schatten als ‘vriend of vijand’. Gelukkig voor onze bondgenoten heb ik me nooit in een daadwerkelijke oorlogssituatie bevonden; dat was een snelle promotie te velde waarschijnlijk niet ten goede gekomen bovendien waren we subiet uit de NAVO geknikkerd.

Maar goed, om die oude tijden nog eens dunnetjes over te doen, probeerde ik enkele delen van mijn uniform aan te trekken. Dat had ik misschien maar beter niet kunnen proberen. Mijn jaren met het lichaam van een jonge god liggen blijkbaar al enige tijd achter me. Zo hadden ze me trouwens nog wel op Iwan af kunnen sturen; die had zich doodgelachen.