Ik ben geen campingmens

1 April 2018, 10:00 uur
Columns
mainImage
Digitaal Dagblad
Ik ben geen campingmens

Ik ben geen campingmens, volgens mij. Dat bleek afgelopen jaar in ieder geval toen ik het genoegen smaakte enige dagen op een camping te mogen vertoeven. In een caravan weliswaar; maar toch, het blijft kamperen vind ik.
Wat dacht u bijvoorbeeld van douchen op een camping? Hup maar, badslippers aan, rolletje onder je arm en achter aan de rij aansluiten. Nog drie man voor je en het douchen is automatisch beperkt tot vijf minuten, dus dat valt wel mee. Alleen dat uit en aankleden zonder ook maar iets aan te willen en durven raken en zonder naast je slippers te durven gaan staan; een gummiman in het circus kan onmogelijk leniger zijn.
Of het dagelijkse hoogtepunt, naar het toilet gaan. De wc’s binnen het toiletgebouw meed ik sowieso vanwege te hoge onhygiënische toestanden en restanten, dus de buitenpotten maar geprobeerd. Wel met wanden en deuren natuurlijk, maar daarboven en -onder baldadig veel contact met de buitenwereld en de aanpalende gemakken. Maar goed. Eerst nog even de afkeer van een grote hoeveelheid mij totaal onbekende insecten en geleedpotigen overwinnen en dapper naar binnen gestapt. Maar niet zonder natte doekjes en papieren brilletjes natuurlijk. Eerst even de bril reinigen en vervolgens het meegebrachte brilletje aanbrengen. Niks aan, zou je denken.
Maar met een flinke wind en die grote open ruimtes aan de onder- en bovenkant van het hokje is iets dergelijks al snel heel wat lastiger dan je je ooit, omringd door de gemakken van je eigen woning, voor hebt kunnen stellen. Je bent namelijk nog niet uit je speciaal voor deze gelegenheid aangetrokken korte broek gestapt of het brilletje bevindt zich naast of, nog erger, geheel of gedeeltelijk in de pot.
Datzelfde overkwam mij trouwens ook eens op een vliegveld bij van die toiletten die op bewegingssensoren automatisch doortrekken. Weg laatste brilletje. Zaak is het dan om niet al te gretig en zeker niet zonder om te kijken plaats te nemen. Heftige fobische uitbarstingen en paniekaanvallen zouden dan mijn deel zijn. Nee, de strijd tegen de elementen neemt dan pas zijn aanvang. En dat is geen lolletje want je moet heel nodig, omdat je deze marteling zo lang mogelijk hebt willen uitstellen.
Maar na een hoop ge-utter ligt alles eindelijk op de goede plaats en kan de zitting beginnen. En net op dat moment komt er in de naastgelegen ruimte natuurlijk een andere kampeerliefhebber z’n boodschappen doen. Gestommel, gereutel, geknetter, gespetter en opgelucht gezucht; een dysenteriepatiënt is er niets bij. Een kakofonie aan geluiden en luchten is je deel terwijl je manhaftig je best doet om dit allemaal ook ‘zo reuzeleuk’ te vinden.
Maar het gekste vind ik eigenlijk dat ik al die andere campinggasten, zo op het eerste gezicht heel normale mensen, de hele dag nonchalant, kraakhelder, bijzonder goedgemutst en zonder beschermende maatregelen van en naar het sanitair zie slenteren. ’t Is mij een raadsel. Maar één ding is wel duidelijk. Ik ben geen campingmens.