De derby Sparta - Feyenoord

4 November 2021, 11:23 uur
Columns
mainImage

Afgelopen zondagavond sprong ik bij het zeer late doelpunt van Feyenoord tot verbazing van mijn vrouw juichend uit mijn stoel.

Hoewel de derby niet meer zo leeft, heeft hij voor mij nog wel betekenis. De eerste zeven jaar van mijn leven heb ik op Zuid gewoond; op de Bree vijf minuten lopen van het stadion.

Om de twee weken ging ik met mijn vader mee met een kinderkaartje. Er waren geen stoeltjes, maar grijs geverfde houten banken met nummers. Als het druk was, moest ik bij mijn vader op schoot gaan zitten. Soms kocht mijn vader dus liever een echt kaartje voor me, zodat ik naast hem plaats kon nemen.

De belangrijkste wedstrijd was die tegen Sparta. Ik kan me nog een wedstrijd herinneren - ik woonde toen al in West - dat vóór de wedstrijd kaartjes werden uitgedeeld waarop stond Sparta Piet of Feijenoord Bink. Je speldde dat kaartje op en liet zo duidelijk zien voor welke club je was. Vechten of schelden kwam zelden voor.

Slechts één keer werd het grimmig, toen scheidsrechter Leo Horn (020) Sparta in de laatste minuut een penalty (pingel) toekende, omdat gentleman Eddy P. Graafland een schoppende beweging naar een Spartaan zou hebben gemaakt (Wim van der Gijp). De rode zitkussentjes vlogen om zijn oren toen hij de kleedkamer onder de eretribune opzocht en hij kon slechts met behulp van de suppoosten de douche opzoeken. Vanaf dat moment werden ook hekken geplaatst om de spelers, de grensrechters en de scheidrechter te scheiden van het publiek.

Toen ik zeven jaar was verhuisden mijn ouders weer terug naar West waar ze gepokt en gemazeld waren. Ik kreeg een eigen kamer, waar ik al snel foto’s van mijn club Feijenoord aan de muur hing. Op mijn tafeltje stond een plastic Feijenoord- spelertje (cadeau van Coca Cola).

Op de nieuwe school paste ik me snel aan, dat hield in dat ik meevoetbalde met de andere jongens; ik behoorde tot de middelmaat.

Die andere jongens waren zonder uitzondering aanhangers van Sparta. De club waarvan mijn vader zei dat ze kapsones hadden. Van hem kreeg ik ook een kaart voor de jongenstribune achter de goal. De ene zondag Feijenoord en de andere Sparta. Geen enkel probleem, behalve als ze tegen elkaar speelden. Een week van te voren was de spanning al voelbaar. Bij het voetballen op het schoolplein kreeg ik net iets meer schoppen en duwen als anders. 

De wedstrijd volgde ik niet met mijn schoolvrienden, want meestal won Feijenoord en ik liep liever geen risico en ging de boze reacties uit de weg. De kegels die aangaven welke club had gescoord en hoeveel er waren ingegaan hingen meestal aan de bezoekerszijde als mijn club op bezoek was geweest.

De volgende dag wachtte ik dan zolang mogelijk met naar school gaan.Net op tijd glipte ik naar binnen, maar bij het verlaten van school was er geen ontkomen aan. Ik was dan even geen speelkameraad, maar een Feijenoord-supporter. Meestal werd ik op de grond gelegd en ging één van de omstanders “spierballen rijen” (met de knie over mijn bicepsjes wrijven). Ook werd ik gedwongen het Spartalied te zingen dat ik daarom ook vandaag de dag nog steeds kan meezingen. Daarna mocht ik opstaan en gingen we weer voetballen.

Geen geklaag bij de 'meester'' of mijn ouders; het hoorde er gewoon bij. Daarbij durfde ik mijn vader niet te vertellen dat er bij me spierballen ”gerejen” was. Hij zou me voor slappeling hebben uitgemaakt. Toen het hem toch ter ore kwam, had hij de oplossing snel gevonden: “Je gaat op judo!”

Dat heb ik jaren met veel plezier gedaan.